Engel

Toen mijn oudste dochter werd geboren wilde ik haar - overvallen door mijn verantwoordelijkheid en haar kwetsbaarheid – per ommegaande terug stoppen naar waar ze vandaan kwam. De binnenwereld in, weg van alle gevaar van buiten.
Met slechts tien weken werd ze (al wandelend met mij) van een zebrapad gereden door een automobilist op leeftijd. We haalden teletekst en de plaatselijke krant.

Maandenlang ging ik 's avonds stiekem bij haar wiegje kijken, om te zien of ze het nog deed.
Over het kuiltje in haar schedel kam ik tot op de dag van vandaag - tegen de haarrichting in - haar krullen in een eigenwijze lok.
Toen ik bij haar bedje stond was ze nog zo kaal, rond en wit als het bovenste gedeelte van een sneeuwpop.
Verbeeldde ik mij het op en neer bewegen van het dek of haalde ze daadwerkelijk adem?
Met de angst haar te wekken legde ik de achterkant van mijn hand tegen haar wangetje om te voelen of er warmte vanaf kwam.

Vanaf het moment dat je ouder wordt ben je doodsbang, letterlijk bang voor de dood. Niet voor die van jezelf, want jij bent geslaagd.
Jij hebt dit wezen gecreëerd. Schiet jou maar lek, het is gelukt. Nee, voor de dood van hetgeen daar in het kleinste bedje ter wereld ligt. Onder dekentjes zo immens dat je ze minstens dubbel moet vouwen, waarna ze nog te lang blijken voor je grootste geluk.

Je weet het meteen: Ze zullen nergens veilig zijn. Dat waren ze zelfs in je buik niet eens.
En wanneer je de periode van wiegenangst hebt doorstaan, is er de vrees voor het vallen uit bed- of van commode.
Het gebrek aan motoriek waardoor ze het grote hoofd niet afschermen bij struikelen en tuimelen.
Daarna eten ze voor het eerst een broodkorst, waarin je ze al tig malen zag stikken.
Ga je ter ontspanning op gezinsvakantie bij een huisje uit een glimmende brochure, met glanzend zwembad.
In je eigen bibberige omgeving word je al nachtenlang badend in het zweet wakker van het idee.
Kruipend zie je ze vol vertrouwen richting chloor en vervolgens bodem gaan. En eenmaal 'veilig' thuis wachten je de stopcontacten, tafelhoeken en schoonmaakmiddelen weer.

Nooit heb ik mijn kinderen liefkozend 'engeltjes' genoemd.
Neurotisch mijd ik al jarenlang die term. Omdat engeltjes vleugels hebben.
En die gebruiken ze om bij je vandaan te vliegen, ver weg bij jou vandaan.
En dat wil je niet, zo hoort het niet. Je wilt ze op schoot, in je armen.
Op de enige plek ter wereld waar je de risico's enigszins kunt inperken.

Oh, alles wat nog komen mag. De vriendjes aan de deur.
Het nachtenlang doorhalen in klamme kroegen met wildvreemden waarvan er minimaal 1 een kwade dronk zal bezitten.
De terugrit over donkere paden in slingertempo.

Inmiddels fietst ze op vrijdagmiddag alleen van school naar huis.
Wanneer ze trots aanbelt onthaal ik haar met gejuich en applaus.
Wellicht wat overdreven, maar mijn opluchting denkt daar anders over.
Ze is weer thuis.
Zij wel..

Van de week werd er hier vlakbij een engel geboren. Zo eentje die nog lang geen vleugels had mogen krijgen.
Zomaar vanaf zijn fiets, als E.T. de lucht in. Geen langverwachte engel, wel een langgevreesde.
Een levenskort langgevreesde.
Fiets zacht engel.

'Blijf zoals je kwam.
Onbevangen en vrij.
Maak de hemel helder, kind.
Kleur de sterren bij.'