'Dit mag niet, dit mag niet'

Op Schavenweide in Doetinchem moet je als vaste bezoeker een bezoek reserveren. Zo gauw dat kon, pakte ik de telefoon. “Ik dacht dat jij wel als eerste zou bellen”, zei de vriendelijke receptioniste. “Maar je bent nummer drie, dus je hebt nog een podiumplaats.”

In de auto op weg naar ma voelde het als toen we vroeger met het gezin in de regio rally gingen rijden: spannend, want hoewel je je op bekend terrein begaf wist je niet wat je te wachten stond. Eenmaal de auto geparkeerd en staande voor de deur van het gebouw van het verzorgingshuis – met een tas vol schone was, een doos verse aardbeien, een bloeiende plant met lieflijke bloemen en een nieuwe citruspers omdat de oude stuk was gegaan – begaf ik me in het nieuwe niet normaal.

Een onbekende dame deed open en een aantal rituelen volgden: triage, handen desinfecteren, mondkapje pakken en voordoen. Ze gaf te kennen dat ze me zou begeleiden naar ma's appartement op de eerste verdieping en liep naar de lift. De lift? Ik vertelde waarom ik liever met de trap ging. Enkele duizenden keren liep ik deze route, samen met een familielid, vriend of vriendin of alleen. Nu werd ik begeleid door een onbekende die, hoewel ik zelf een sleutel heb, ma's kamerdeur opende.

“Mutti!” riep ik en sprintte naar haar toe. Ik wilde haar – tegen de regels in – aanraken, maar met grote angstogen keek ze me aan en met haar armen weerde ze me af. Terwijl ze huilde, ging ik rustig op gepaste afstand bij haar zitten. “Je bent het echt,” zei ze, “het is ongelooflijk en onwerkelijk.”

We praatten samen terwijl zij theedronk en ik – zo is de regel – niets at of dronk vanwege het mondkapje. “Ik heb vooral lichamelijk ingeleverd,” zei ze, “en ik ben bang, bang voor het coronavirus, bang om besmet te worden. Daarom durfde ik je niet aan te raken bij binnenkomst. Ik dacht: dit mag niet, dit mag niet.”

Na een uurtje praten, over politiek, tv-uitzendingen, het boek Grote Verwachtingen van Geert Mak, en over de lichamelijke klachten die ze in de afgelopen tien weken opliep, was ze moe.

Terwijl ze sliep deed ik allerlei huishoudelijke klusjes waarvoor zij de energie niet meer heeft, zoals waterkoker en thermoskan ontkalken, koelkast en magnetron schoonmaken, en badkamerkast opruimen. De tientallen kaarten die ze kreeg, stalde ik uit op tafel. Ik perste sinaasappels voor haar en maakte een bak yoghurt met verse aardbeien die ik op het tafeltje bij haar neerzette. Daar waar, als stille getuigen de drie dichtbundels lagen waaruit ze tien weken lang troost putte: Zo heel jij mij van Isa Hoes, Gedichten van M. Vasalis en Verzamelde liedjes en gedichten van Willem Wilmink.

Toen ze de ogen opendeed en rondkeek, zei ze: “Jij brengt de ziel weer in mijn kamer. En even later: “Het begint in te dalen dat je er bent. Jouw aanwezigheid geeft me rust.” Ze keek me aan en vervolgde: “Weet je wat ik echt verschrikkelijk wil? Knuffelen!”

Reageren?
jgruwel@hetnet.nl