Gerrit Gotink: “Wij zeiden tegen elkaar: Wat moeten we doen?  Er zal waarschijnlijk een bom in zitten. Voor alle zekerheid gingen we achter een dikke eik staan.” Foto: Sander Grootendorst
Gerrit Gotink: “Wij zeiden tegen elkaar: Wat moeten we doen? Er zal waarschijnlijk een bom in zitten. Voor alle zekerheid gingen we achter een dikke eik staan.” Foto: Sander Grootendorst

'Ze hadden geen schijn van kans'

Gerrit Gotink zag in 1943 met eigen ogen de Lancaster boven Hackfort neerstorten

Door Sander Grootendorst

VORDEN/WARNSVELD - Gerrit Gotink woont officieel in Warnsveld, aan de zuidkant van de Rondweg om Leesten. “Maar we zijn helemaal georiënteerd op Vorden.” Hij bevond zich op 9 januari 1943 met zijn vrienden ter hoogte van de huidige rotonde (Rondweg/Vordenseweg) toen hij boven landgoed Hackfort een bommenwerper van de geallieerden zag neerstorten. Hij was zestien jaar. De gebeurtenis staat nog helder op zijn netvlies.

Een snelle rekensom leert dat Gerrit nu 95 is. Samen met zijn echtgenote Bertha woont hij vlak bij de ouderlijke boerderij ’t Nijkamp, waar hun zoon Rien tegenwoordig een manege runt. Gerrit was er gedurende zijn hele werkzame leven boer. “Ik zou het zo weer overdoen. Die vrijheid…” “Die is in de landbouw wel een beetje minder geworden,” zegt zoon Jan. “Ik weet het,” zegt Gerrit. Ook Jan woont in de buurt. Hij is aan tafel aangeschoven bij zijn vader en moeder, die volgende maand zeventig jaar zijn getrouwd. “Maar we leven bij de dag hoor.”

Terug naar die winterse vrijdag, meer dan 77 jaar geleden. Gerrit vertelt: “Wat tegenwoordig Jong Gelre heet, waren vroeger verschillende verenigingen, een voor jongens en een voor meisjes. Er was een knapenvereniging tot zestien jaar en een vereniging van jongelingen van zestien jaar tot getrouwd, dus zeg maar dertig jaar. Het verenigingsleven ging in de oorlog gewoon door. We hadden een bijeenkomst aan de Kerkhofweg, waar nu het gebouw De Triangel staat.” Dat gebied, de Leestense Enk, inmiddels vrijwel volgebouwd (‘verstedelijkt’, zegt Gerrit), was toen open landbouwgebied, waar ook de Gotinks grond bezaten. Er is aan het eind van de oorlog hevig gevochten. We waren onderweg met een paar jongens. Er kwam een vliegtuig over. Niet vreemd, want de geallieerden vlogen meestal op vrijdagavond richting het Ruhrgebiet, om bommen af te werpen. Je kon zelfs hiervandaan iets van die vuurzee zien. Maar dit vliegtuig bereikte zijn bestemming niet. “Tikke tikke tikke, hoorden we. Een paar tellen. Het vliegtuig begon te flikkeren, werd lichter en lichter, het brandde in de lucht, boven de wolken. Wij zeiden tegen elkaar: Wat moeten we doen? Er zal waarschijnlijk een bom in zitten. Voor alle zekerheid gingen we achter een dikke eik staan. Toen donderde het vliegtuig naar beneden. We wisten niet precies waar het was neergestort, later hoorden we dat het op Hackfort was. De bom was erin blijven zitten.”

“De lui aan boord hebben geen schijn van kans gehad. Het vliegtuig had weinig snelheid, anders was het nog wel een eind doorgevlogen nadat het was geraakt. Opvallend was dat er deze avond maar één vliegtuig overkwam. Gewoonlijk waren het er meer. Is het van de koers afgeweken en is dat de bemanning noodlottig geworden? Het was ook vroeger dan anders, ongeveer kwart over zeven ’s avonds. Meestal kwamen ze rond elf uur.” Het duurde een paar dagen voordat jongeling Gerrit op de plek des onheils ging kijken. “Je kon er niet bij komen, overal zaten Duitsers. Het was me toen niet duidelijk dat het vliegtuig uit elkaar is geklapt en in brokstukken neergestort.” 

Die informatie kreeg hij pas onlangs, in het kader van de herdenking van die voor de zeven bemanningsleden fatale avond. Op 2 april is aan de Kruisdijk een klein monument onthuld, waarop de zeven Britse en Canadese namen worden vermeld.

Familieleden woonden de plechtigheid bij. Een van hen, Engelsman Hugh Stephenson, draagt dezelfde achternaam als Maxwell Wilson Stephenson, tweede piloot, die op 23-jarige leeftijd om het leven kwam. Zijn eerste vlucht in de Lancaster werd zijn laatste. Gerrit kon niet bij de onthulling zijn, maar heeft daarna in Hotel Bakker met Hugh Stephenson kunnen praten. “Het ging wel moeilijk, we hebben op school nooit Engels gehad, jammer is dat toch.” zegt Gerrit. Maar zoon Jan en geboren Vordenaar Robert Ellenkamp – mede-auteur van het boek over de twintig in Vorden omgekomen geallieerden – fungeerden als tolk. “Hugh heeft het als zeer bijzonder ervaren dat hij na al die jaren nog een ooggetuige heeft ontmoet,” zegt Jan. De door de oorlog verwoeste cirkel werd toch weer een beetje rond gemaakt.

In Gerrit trof Hugh bovendien een ooggetuige die zich nog zoveel details voor de geest kan halen. Jan: “Het lijkt wel of het er steeds meer worden.” “Terwijl ik verder van alles vergeet,” glimlacht zijn vader. In bepaalde opzichten ‘leeft’ de oorlog nu meer dan in de jaren direct erna, zegt Gerrit. Je zag het aan het verdriet van de nabestaanden bij de onthulling, bijna tachtig jaar na dato. “We waren destijds veel te druk bezig ons bestaan weer op te bouwen.” 

Bertha’s broer Derk Woestenenk deed dat overigens in Canada, en Gerrit en Bertha zijn daar een paar keer op bezoek geweest. “We waren ook in de VS, maar Canada is fijner. Ik voel een band met dat land.”  Jan: “Kinderen en kleinkinderen uit Canada komen ook hier en elke keer willen ze meer weten over ‘de oorlog’.” 

Daarover is nog zoveel te vertellen. De boerderij van Gerrits ouders lag in 1945, tijdens de Canadese bevrijdingsacties in de vuurlinie. De veeschuur werd in brand geschoten en de Canadezen hielpen om het vee snel naar buiten te brengen. Gerrit zag jonge soldaten, kinderen eigenlijk nog, schuttersputten graven. "Ik heb met ze gesproken, het waren veel Oostenrijkers, ook jongens van de Wiener Sängerknaben zaten erbij.” Velen hebben het niet overleefd. De nabestaanden en de ooggetuigen dragen de zware herinneringen met zich mee. "En nu,” verzucht Gerrit, "nu is het wéér oorlog. Onbegrijpelijk. Onbegrijpelijk.”

Gerrit Gotink in Hotel Bakker in gesprek met Hugh Stephenson. Foto: Robert Ellenkamp