Het nieuws dat de bever Landgoed Hackfort in Vorden teistert maakt een knagende week vol afschuwelijk wereldnieuws ineens drijvend overzichtelijk.

Knagend

Stroomafwaarts in mei,
de IJssel reeds voorbij,
bedrijvend, zij aan zij,
naar waar kasteel een burcht vereist

de linden van het landgoed
al welhaast doorklievend,
met oranje tanden
(want vaderlandslievend)

het knaagt aan het gemoed
van wie ‘t beheer er doet:
“’t Is toch schier tegennatuurlijk
hoe zo’n boom de grond ontmoet!?”

Wat drijft de bever toch
met z’n bek gelijk een bijl,
doch ‘t wezentje blijkt slechts
bezorgd om ’t waterpeil.

“Gatverdamme”, roept de mens,
“het dier heeft dus gelijk;
wanneer het soezend drijft
heeft het daadwerkelijk iets bereikt.”

Dat kun je van ons soort
toch lang niet altijd zeggen,
wij weten ons vaak voor de kap
lang weer neer te leggen

met lange tanden etend
van hout dat niet meer snijdt
en sowieso niet wetend
wat ons in godsnaam drijft.